Uw kop

Nico Knapper

 

BRIC À BRAC

 

Zo heette het antiekwinkeltje van mijn vriend Jean Pierre Michel aan de stille kant van de Spiegelgracht in Amsterdam.

Nu is die niet zo stil meer maar in de jaren vijftig waren de antiquairs die zichzelf respecteerden gevestigd aan de drukke kant!

Het was een pothuisje, waar hij zelf achterin ook nog woonde, samen met zijn minstens dertig jaar jongere zwangere vrouw Ellie.

Ik was zelf ook een jaar of 18 en had net besloten om nooit meer naar school te gaan.

Daar voor was ik al verhuisd van het Barlaeus- naar het Vossiusgymnasium om me op die manier te onttrekken aan de vele schoolactiviteiten waar ik bij betrokken was en die me het huiswerk maken onmogelijk maakten….dacht ik.

Maar op het Vossius trof ik een zoveel schoolsere sfeer aan dat alleen al de verplichting van de dagelijkse gang naar de klas me met walging vervulde.

Tegenwoordig wordt de recalcitrante scholier minstens begeleid door begrijpende welzijnswerkers en wordt het verwerken van diens puberale roerselen gezien als een volledig dagtaak, maar in die tijd stond je er als opstandige jongeling helemaal alleen voor.

In het schoolkrantje van het Vossius verscheen de snedige spreuk:”Ga NIET naar school dan wordt gij  KNAPPER!”en daarmee was de kous af.

Toen Jean Pierre me dan ook aanbood om zijn compagnon te worden in zijn pas gestarte antiekzaakje, nam ik dat met beide handen aan.

Ik bracht in een onstuimige werklust en - zoals ik later pas begrepen heb - een prachtige collectie tin, die bij mijn moeder op een dressoir stond.

Hij had haar ervan overtuigd dat hij hiervoor een zeer interessante prijs kon krijgen en aangezien zij als hardwerkende weduwe best wat kon gebruiken, stemde zij toe in de verkoop.

Later werd ook nog het dressoir aan de handel toegevoegd maar een afrekening is nooit gekomen.

Voor mij brak een kleurrijke en leerzame tijd aan. We bezochten samen de veilingen waar hij mij liet bieden omdat de handelaren hem te goed kenden. “Als ik ga bieden, gaan ze met me mee,”zei-ie, “omdat ze dan het idee krijgen dat het wel iets interessants kan zijn.”

Als richtlijn bij het bieden raadde hij me aan: “Doe het maar op je gevoel. De prijs van antiek is toch wat de gek ervoor geeft!”

Met een onmerkbaar knikje liet hij me dan weten als het bod hoog genoeg was gegaan en we het beter konden laten lopen. Anders kocht ik wat ik wilde.

Na aankoop van een houten paneeltje met een 18de eeuwse dame erop met hoed, kregen zijn ogen een onheilspellende glans. In zichzelf mompelend begon hij het schoon te maken en achter de langzaam vervagende dame vandaan verscheen een 17de eeuws portret van een man met hoed met pluim!

Over het restaureren van schilderijen had hij mooie verhalen. Hij had het geleerd in Antwerpen, op een atelier waar ze uit meligheid soms op een 17de eeuws schilderij dat ze te somber vonden er een raampje bij schilderden met de daarbij behorende lichtinval. Of bij een meubel dat net op een ouderwetse radio leek, een snoertje en een stopcontact aan de muur.

Op zolder werden Gotische kasten gemaakt , die vervolgens van boven in de tuin werden gesmeten, waar ze een paar maanden bleven liggen. Daarna werden ze verkocht als authentiek met oorlogsschade.

Natuurlijk gingen de zaken niet goed. Daarvoor was hij veel te veel een artiest en veel te veel een scharrelaar.

Aangezien ze daar ook woonden was de winkel tevens hun huiskamer en elke keer als er een meubeltje werd verkocht kreeg hij ruzie met zijn vrouw omdat ze daarin juist haar kleren opborg!

Maar de koffie stond altijd op, tussen de middag haalde ik verse broodjes en een haring op de hoek van de Prinsengracht en het was er de zoete inval, of je nou wat kocht of niet.

Na een jaar kwam ik tot de conclusie dat ik toch niet de ideale handelsgeest bezat en startte een artistieke carrière, die me als franse zanger naar Parijs bracht.

Mijn eerste bezoek terug in Nederland – apetrots in een oud quatre-chevauxtje, zo’n Renault in de vorm van een kikker – gold ook hem. Toen hij de auto zag vroeg hij me of ik met hem de boer op wilde om te zien of er iets viel op te kopen. Daarna vroeg hij me 50 gulden te leen. Terwijl hij het geld in zijn zak stopte keek hij me enthousiast aan en riep:”Ik heb geld! Jij bent mijn gast. Ik ga voor je koken en hou je helemaal vrij.”Hij begon aan de voorbereidingen van een Pot-au-Feu Grand’Mère, waarbij hij in verachtelijke termen de Hollandse Hutspot de grond in boorde.

De volgende dag vertrokken we richting Spakenburg.

Hij droeg zijn vak zo op zijn gezicht dat – toen hij een pakje shag ging kopen – de rijzige Spakenburgse boerin in kostuum hem vroeg: “Bent u opkoper?”

“Dat hangt ervan af”, antwoordde hij, “Wat wilt u verkopen.”

Ze toonde ons een kast die hem niet interesseerde maar hij wist achteloos van de muur een etagèretje te kopen dat wèl leuk was en dat hij me daarna voor een interessant prijsje van de hand deed. Een heerlijke dag, doorgebracht in oprechte vriendschap.

De berichten die me daarna in Parijs over hem bereikten, waren steeds slechter.

Mijn moeder probeerde nog, als goede fee, de omstandigheden wat te verzachten door babykleertjes te versieren en achter in de kast nog wat te verkwanselen zilver te vinden, dat bijgeschreven werd op de lijst “Nog Te Verrekenen Schulden”, maar op een ongelukkige avond probeerde zijn vrouw Ellie zelfmoord te plegen door aan het gas te gaan liggen. Net op tijd wist Jean Pierre haar te redden en naar het ziekenhuis te brengen. Alleen thuisgekomen was hij zo gedeprimeerd dat hij zelf toen ook maar de gaskraan heeft opengedraaid. De buren dachten dat het nog stonk van daarnet en zijn niet komen kijken.

Toen was het afgelopen .

Ook het winkeltje verdween, Bric à Brac, Hoe vertaal je dat?

Allerhande troep waar je – als je aandachtig zoekt – soms de schitterendste kleinoden tussen kunt vinden.