Vence 21 Juli 2010

Cursiefje 9

De molen van Nestou.

 

Charles Trenet heeft een vrolijk chanson geschreven getiteld: “Nationale Sept”

Vandaag natuurlijk erg gedateerd, want de tekst beschrijft de weg, met het nummer 7, die iedereen moest nemen om zo snel mogelijk per auto van Parijs naar de Côte d’Azur te rijden.

Zo snel mogelijk met de nadruk op het woord “mogelijk” want de weg was berucht om zijn opstoppingen, zijn “embouteillages”, vooral in de zomermaanden.

Montélimar en Maximin zijn plaatsjes, waar ook ik uren heb staan wachten in de brandende hitte tot het weer eens even opschoot. Om over Lyon niet te spreken.

De autoroute was nog niet uitgevonden.

De reis gaat nu wel wat sneller, maar bij de grote vakantiestromen, begin juli en augustus zijn de “embouteillages” nog net zo erg.

Ik heb de “Nationale Sept” nog wèl meegemaakt zoals het liedje beschrijft.

Het was in 1951. We waren met 3 vrienden in een oud, gehuurd Renault viertje op weg naar Nice om daar heel sjiek in het Familiehuis van een van ons drieën te gaan logeren.

Het was voor mijn Hollandse ogen of ik in een operettedecor terecht kwam.

De weg meanderde vrolijk langs de kust. Overal villa’s bedekt met uitbundig paarse bougainville’s. Palmen, bloeiende oleanderstruiken, geurende brem. Roze huisjes,licht blauwe luiken.

Ik riep aldoor maar dat het me aan een ingekleurde prentbriefkaart deed denken.

De kleuren te heftig om echt te zijn.

Het familiehuis was een prachtige villa met een gigantisch terras, dat steunde op pilaren tegen de hellende bergwand op. Het uitzicht was op de baai van Nice: “La baie des Anges”.

De buurt heette: “La Lanterne”.
Het huis: "Villa Arcadia".

Vandaag is het prachtig uitzicht nog steeds hetzelfde, maar de buurt is verkwanseld en de villa’s hebben moeten plaatsmaken voor talloze flatgebouwen.

Toen was de idylle nog compleet. Het echtpaar dat de villa onderhield ontving ons alleraardigst. Niemand anders van de familie was nog gearriveerd en ’s ochtends zaten we met z’n drieën op het terras als de man, die voor de gelegenheid een gestreept vestje had aangetrokken, kwam informeren wat de jongeheren wensten te gebruiken als ontbijt.

We gingen zwemmen tegenover het beroemde hotel: “Le Negresco” waar ’s avonds een  Mambo-orkest speelde, dat je door de grote open ramen zag en hoorde.

De vrouwen, die op de boulevard paradeerden droegen shorts die zo kort gesneden waren dat ik er mijn puberogen niet vanaf kon houden.

Op  het strand ontmoetten we de allerliefste meisjes, waarvan er één nog een echte jeugdliefde van me werd, die ik later weer zag in Parijs en met wie ik – ook weer heel idyllisch – heb zitten zoenen op het île galante aan het voorste puntje van de île de la Cité. Hand in hand langs de Seine. Heel pril allemaal, want in die tijd ging je nog niet zo snel zo ver met elkaar.

Parijs was voor ons het middelpunt van de wereld.

Elk excuus om er heen te gaan – meestal liftend – was goed. We waren gelukkig met een stokbrood, een camembert, een fles vin du pays en een tros druiven. Een godenmaal

Nu moet je natuurlijk wel bedenken dat het stokbrood artisanaal was gebakken, de camembert van rauwe melk, de wijn echt du pays en de druiven onbespoten.

 

Ik maak een sprong van vijf jaar.

De autoroute is nog steeds niet klaar.

Ik ben samen met mijn Franse vrouw bezig met een hele voorzichtige carrière als Franse zanger in Parijs. We treden op in een aantal cabarets en restaurants op de rive gauche en – als we er maar minstens twee per avond doen, valt er van te leven.

Maar vanaf half juli loopt heel Parijs leeg. De toeristen die ervoor in de plaats komen bieden geen uitkomst want wij werken voor een typisch Parijs publiek. De financiële vooruitzichten zijn grimmig. De arbeidsomstandigheden in Parijs zijn zo, dat als er niet voldoende publiek is, er niet wordt opgetreden en ook niet betaald. Bovendien gaan veel cabarets ook dicht in de maand augustus.

Gelukkig is één van onze werkgevers, Monsieur Coutin, eigenaar van de “Rôtisserie de l'Abbaye” in de Rue Jacob, een restaurant met als thema de middeleeuwen omdat het zich bevindt in een stel authentieke caveau’s en men er wordt bediend door deernes in middeleeuwse kostuums en men er drinkt uit tinnen bekers. Daar mogen we als intermezzo onze liedjes zingen, samen met Jean Ferrat, die toen ook al wonderschone chansons maakte.

Soms was het een echt gevecht om de klanten zover te krijgen dat ze wilden luisteren, maar meestal was de sfeer goed, heel sympathiek en we ondersteunden elkaar allemaal om er een mooie voorstelling van te maken.

Ik had het idee dat monsieur Coutin vrijmetselaar was, want hij gaf je altijd een hand met één van zijn vingers opgekruld erin en iemand had mij eens verteld dat dàt de geheime handdruk was van de vrijmetselaars. Maar het kan natuurlijk net zo goed dat hij een vergroeide vinger had.

Toen ik met hem het probleem van de zomer besprak zei hij: “Ik geef je wel een introductie bij Nestou in Cagnes.”

En ik  had door de manier waarop hij me verzekerde dat we door hem zouden worden aangenomen weer het idee dat Nestou ook vrijmetselaar was en dat ze elkaar niets konden weigeren.

Dus was het tijd om mijn enige kostbare bezit: een schildpad doosje met antieke zilveren lepeltjes, naar de lommerd te brengen om wat reservegeld te hebben en om de twee laatste hits uit mijn hoofd te leren, zodat ik bij ernstige autopech de terrasjes kon doen om de reparatie te betalen. Het is nooit zover gekomen, maar je moest er toch op rekenen.

We deden er wel drie dagen over om de afstand Parijs Cagnes af te leggen. Ons quatre chevaux-tje liep niet zo hard en meestal namen we toch maar niet de nationale 7 omdat die zo druk was en bleven we op de kleine weggetjes. Dat was ook makkelijker om te kamperen. In die tijd ging dat zonder problemen. Ik had nog zo’n oud één stoks zwervertje en tegen de avond wachtten we tot we een riviertje passeerden, dan sloegen we de eerste weg links of rechts in, wéér een afslag, richting rivier en meestal vonden we dan wel een veldje waar we konden staan.

Of we stopten bij een boerderij en vroegen of we daar mochten parkeren en meestal mocht dat. Dat gaf dan leuke ontmoetingen en dan vertrokken we met een eigengemaakt geitenkaasje als afscheidscadeau.

Eén keer hadden we te lang doorgereden en ook een beetje ruzie gekregen over waar en hoe we zouden gaan staan, totdat ik de knoop doorhakte – we zagen toch bijna niets meer – en het bos inreed en bij het eerste het beste veldje stopte.

De volgende ochtend werd ik wakker door een vreemd lawaai. Ik stak mijn hoofd buiten de tent en we bleken midden in een grote schaapskudde te staan.

Ik kroop naar buiten en liep schuldbewust naar de herder, die opzij stond en begon excuses te maken.

“Maak je niet bezorgd, jongeman,”zei hij, “de aarde is van iedereen”.

“Oh..ja.” antwoordde ik enigszins beduusd. “Weet u ook waar we water kunnen vinden? “

“Ginds is een bron, waaraan jullie je kunt laven”

 Het was een bijbels tafereel.

We mochten logeren bij een tante van me, die zich had gevestigd midden in een bos tussen Vence en Saint Paul. Het was daar woest en ongerept. Er was geen electriciteit, dus alles gebeurde op gasflessen. Het weggetje erheen eindigde in een verzameling onneembare rotsblokken die bij regen veranderden in de bodem van een woeste stroom. Water kwam via een waterleidingssysteem, aangelegd in de 14de eeuw door La Reine Jeanne, van wie de ruïne van het kasteel boven in de bergen lag . Oorspronkelijk was dat een open stroompje vanuit een bron met een bedding van kunstig aangelegde stenen tot aan het stadje Saint Paul. Inmiddels had men er wel een buis doorheen getrokken, maar daar hadden boeren illegaal alweer zoveel gaten geslagen dat het water niet meer betrouwbaar was. Mijn oom en tante bewoonden een villa die omstreeks 1900 was gebouwd door een Engelse sekte met “terug naar de natuur” ideeën. Misschien wel geïnspireerd door de Amerikaanse schrijver Thoreau, die met de beschrijving van zijn “Walden” ook de Nederlandse schrijver Frederik van Eden aanzette tot zijn socialistische commune onder de naam “Klein Walden”.

Voor de villa was een gigantisch waterreservoir van 10 bij 10 en anderhalve meter diep. Daarin liep aan de ene kant een aftap van het water en aan de andere kant bevloeide dat het terrein. Er zwommen vissen en het stikte natuurlijk van de kikkers. Mijn tante had van beton een prachtige dolfijn gemaakt door wiens bek het water erin liep en daarnaast een trapje, zodat het een zwembad was.

De Engelse sekte stond erom bekend dat ze veelvuldig naakt liepen en wij vonden dat we die traditie ook maar moesten voortzetten.

Op het terrein was nog een boerderij, Le Mas, waarin een Italiaans echtpaar woonde, dat de moestuin verzorgde en twee keer per week ging mijn oom in een oude jeep naar Nice om daar de tomaten en de sperciebonen te verkopen.

Verderop woonden twee broers en een zuster, alledrie ongetrouwd, die elke ochtend langs het weggetje kwamen met hun koeien, die allemaal een grote bel droegen, om ze verderop in de velden te laten grazen. Naast de Mas was een drinkbak, waar ze op de heen en terugweg een stop maakten.

Mijn oom en tante waren van plan om een anjerkwekerij te beginnen en daarvoor hadden ze een aantal terrassen ontgonnen en daarvoor geschikt gemaakt.

Het was voorbestemd om een enorm fiasco te worden. Als het oogsttijd was hadden de lokale kwekers de beschikking over hun hele familie, van grootmoeder tot kleinkind, terwijl zij alle handkracht moesten inhuren. Plus het gebrek aan ervaring  en de onoverbrugbare kloof tussen herenboer en ingezetene maakten dat het allemaal niet lukte. Het eindigde in een scheiding, maar daarover later meer.

 

De nationale 7 is allang niet meer dat aardige weggetje van toen.

De villa’s die zijn overgebleven staan ingeklemd tussen flatgebouwen en winkelgalerijen of andere commerciële bouwsels. Er is veel vrachtverkeer dat de betaalde autoroute ontwijkt. Het is er stoffig en er is altijd wel ergens file.

Op de plek waar de Molen van Nestou ooit was hebben ze de bedding van het riviertje de Cagnes door een betonnen goot geleid. Het huis, de molen, staat er nog steeds. Dichtgetimmerd. Er is kennelijk ooit brand geweest. De zwartgeblakerde sporen zijn nog zichtbaar. Het dak is half ingestort. Ik weet dat het nog tijdelijk een discotheek is geweest en daarna een pizzeria. Maar de locatie had alle aantrekkelijkheid verloren. Het was een doorgangsplek geworden.

Het veldje ervoor is er nog. Twee enorme oleanderbomen tonen onverschrokken hun uitbundige bloemenpracht.

 

Toen we bij Nestou aankwamen zagen we  een oude watermolen, naast het zacht stromende riviertje de Cagnes.  Dure auto’s stonden her en der geparkeerd en het was er een vrolijke drukte. Voor het huis was een enorm houtvuur gemaakt waarop hele kreeften en vissen werden gegooid. Lamsbouten draaiden aan het spit. Drie koks waren daar aan het werk.

Nestou ontving ons met een vanzelfsprekendheid alsof hij nooit getwijfeld had aan de kwaliteit van ons optreden. Hij was een Bourgondische man. Zelf speelde hij mondharmonica  en daarmee liep hij langs de tafeltjes en vermaakte de mensen. Het publiek was uitgesproken sjiek maar de sfeer was totaal ongedwongen. Hij had een blonde, wulpse, véél jongere vrouw, die hem “Papie”noemde en dat is Frans voor Opa maar uit haar mond was het een liefkozing en een duidelijke constatering van de situatie.

In de zaal was halverwege een balkonnetje met een balustrade en Nestou besloot dat we daar moesten optreden. Hij gaf ons een fluwelen cape en een baret en droeg ons op om veel herdersliedjes te zingen en ons als troubadours te gedragen.

En zo ging dat elke avond. We kwamen aan met ons Quatre Chevautje en zetten die tussen de Rolls en de Jaguars.

Je vraagt je altijd af wat een restaurant ineens de plek maakt waar mèn wil zijn, waar men wil gezien worden en waar men meer geld wil uitgeven dan het eten en de entourage waard zijn.

Wij kenden of herkenden natuurlijk niet het merendeel van alle bekende en beroemde mensen. Wèl herinner ik me het bezoek van Karim Kahn, de  playboyachtige zoon van de Aga Kahn, de religieuze leider die samen met zijn vrouw, de Begum, jaarlijks zijn gewicht in goud kreeg uitbetaald van zijn volgelingen. Ze waren dan ook behoorlijk zwaarlijvig allebei. Zoniet de zoon. Hij hield van race auto’s en verscheen met zijn beeldschone vriendin Bettina, een top mannequin van huizen als Dior.

Al deze mensen moesten vroeg of laat knielen voor Nestou om als ridder te worden geslagen. Ze kregen dan een medaille van een of ander goedkoop materiaal dat ze voortaan moesten dragen als ze weer kwamen.

Wanneer de baas van het cognacmerk Martel kwam, zette hij op elke tafel een fles en een Spaanse prins deed eens hetzelfde met flessen Dom Perignon. Grace Kelly was ook eens te gast, samen met haar filmpartner Gary Grant. En ook Rainier van Monaco heeft een keer geknield voor Nestou. Maar zij hebben elkaar daar nooit ontmoet en ze zijn ook samen daar nooit meer geweest. Misschien was de betovering van de plek toen al voorbij.

Eén van de koks was Italiaan en had een stijf been. Hij was dol op gitaarmuziek en voor hem speelde ik dan de beroemde deun uit “Les |Enfants Interdits”. Hij luisterde met tranen in zijn ogen en rukte vervolgens één van de scharen van een kreeft los en gaf die aan mijn partner.

“Hoe verkoop je dat aan de klant?”vroeg ik hem.

“ Ik zeg gewoon dat er één schaar in het vuur is gevallen.”

Op het menu stond achter de kreeften en de vissen: s.g. Dat wil zeggen selon grosseur, maar ik denk dat er ook veel werd verrekend selon grosseur de portefeuille.

 

Bekijk je nu alles wat geweest is door een roze bril of was het inderdaad allemaal veel mooier dan nu?

Ik denk dat het meer te maken heeft met een verschuiving van accenten en met de manier waarop je daar tegenaan kijkt.

Ik heb als een leeuw vastgehouden aan het kleine erfdeeltje van de villa dat ik kreeg nadat mijn tante was overleden. Niemand van de familie wilde het bezit behouden. Het onderhoud was te duur. Nadat ik had voorgesteld om al die kosten op me te nemen wilden ze me wel wat tijd geven. Beetje bij beetje wist ik de andere familieleden uit te kopen. De Mas wist ik te behouden, de villa verkocht ik aan een goede vriend.

Het weggetje is doorgetrokken en ge-asfalteerd. Doordat Saint |Paul ’s zomers zo ongeveer van bevolkingsaantal vertienvoudigde en doordat iedereen een zwembad nam en gazonnetjes moest sproeien was de waterleiding van La Reine Jeanne al gauw onvoldoende. Aangezien wij op het hoogste punt zaten viel bij ons de druk helemaal weg. In die tijd verhuurde ik het grootste deel van de Mas aan vrienden om de onderhoudskosten te drukken en was ten einde raad omdat ik ze geen water kon bieden. Dus haalden we emmertjes water uit het zwembad om de toiletten door te spoelen. Drinkwater haalden we uit het dorp, waar een bron al sinds onheugelijke tijden prachtig water gaf. Le Foux heette die. Het verhaal gaat dat de vrouw van Keizer Nero, die een ziekelijk zoontje had, ’s zomers naar Vincium (Vence) kwam, waar ze een landerijtje hadden met wat olijfbomen en wijngaarden, vanwege het goede water en het koelere klimaat. In het begin van de 20ste eeuw had men wel eens geprobeerd om de bron te commercialiseren maar dat was niet gelukt. Dus stroomde hij voor iedereen. En nog steeds. Toen het zwembad leeg raakte heb ik de brandweer gebeld, die zo aardig was de voorraad weer aan te vullen.

Inmiddels zijn we aangesloten op de waterleiding van Vence. Het zwembad is gestroomlijnd tot een blauwgekleurde piscine en hoort nu bij het terrein van de buren. 

De hele vallei tussen Cagnes en Saint Paul is volgeplempt met villaatjes, maar men is toch – veel te laat, natuurlijk – gaan nadenken en zich bewust geworden dat wat er nog over is van de natuur behouden moet blijven. Het bos van La Sine is verklaard tot groen gebied. Er mag niet meer worden gebouwd. Voor het kleinste schuurtje moet vergunning worden aangevraagd.

De hele Côte d’Azur is volgestroomd met toeristen. De Nouveau Riche is villa’s gaan bouwen van een protserige lelijkheid met zwembaden, omgeven door tegelterrassen waarop men ligt te puffen onder de parasols terwijl de eerste boom pas op 50 meter staat.

Het lijkt wel eens of men de hele kust heeft gebetonneerd. Maar ja, dit is Frankrijk, men zet er wat parasolletjes neer, men kookt lekker en het is toch weer gezellig.

Mijn jongste zoon is hier neergestreken, met Franse vrouw en drie zoons. De Mas is door hem prachtig verbouwd zonder dat het authentieke karakter van de boerderij verloren ging.

Als je – niet ver van ons vandaan – de bergen ingaat richting kasteel van La Reine Jeanne, kom je niemand tegen. Halverwege ligt er een verlaten Bergerie en de wandeling eindigt bij een stroompje. De bron loopt nog steeds.

Op  het terrein heb ik Thoreau gedachtig mijn eigen Walden gebouwd. Twee houten hutjes, heel dicht bij de natuur onder de schaduw van hoge cypressen. Het terrein is nog even ongerept als 50 jaar geleden. In de lente verzamelen zich daar honderden vuurvliegjes, een ontroerende feestverlichting. Nu, in juli, worden de pruimenbomen vakkundig leeggeplunderd door Vlaamse Gaaien, Eksters, Koolmeesjes en vele andere minder herkenbare vogeltjes. Er blijft toch nog wel genoeg over om jam van te maken. De olijfbomen, die mijn zoon twintig jaar geleden plantte zitten dit jaar vol vruchten. Misschien maken we wel weer eens onze eigen olijfolie.Hij maakt ook weer zijn eigen moestuin, allerlei soorten tomaten en ook courgettes.

In de hutjes is stromend water, een douche, een w.c., elektrisch fornuis, afwasmachine, televisie.

Hoor je mij klagen over de vooruitgang en de veranderende tijden?

 

 

Vence 21 juli 2010.