Televisiefaestival in Montreux bij avond

                                       
 Montreux mei1972,                        revisie febr. 1976

 



Tegenover de basterdsuikerwerkpaleizen dobberen

23 gele zwanen

Bij de rommelige bemorste basaltblokkenkant

Op ’t afval – lege flessen – aanslibsel strand

Slapen ze.

Geel uitgeslagen witte brokken

Ongeplukte bouten, de nek als een slappe

Brandweerslang tussen de vleugels gestoken.

Langs de kant de pathetisch groene

Tuintjes met meticuleus aangelegde bloemperkjes

En rustieke bankjes, die wortel hebben geschoten

Tussen de asfaltwandelpaadjes.

Stervende mensen slepen zich langzaam voort

Elkaar ondersteunend, trapjes opzwoegend

Zorgvuldig ademend

Totdat ze tenslotte voorzichtig neerzitten

Elkaar geruststellend op de arm kloppend

Terwijl hun ogen willen zeggen:

Hoera, we leven nog; da’s dus nog even wachten op de erfenis.

Kleine triomf, die de totale uitblussing nog even tegenhoudt.

 

En uit het paviljoen, voor de starre omwalde ogen van de

Televisiemakers

Schalt het blikken amusement, weerkaatst door de holle bergen

Over het platte meer.

 

Welke groep is nu de oudste

Waar ligt de schoonheid

Bij de plastic danseressen, bij de moppentappers?

Of bij de kapotte wijnfles naast de gele zwaan, die gevoerd wordt

Door een rimpelige hand.

Waar staan de doodkisten

In het paviljoen of in het plantsoen?

 

Ontvangt u mij? Over!