Uw kop

 

URANIUM CITY

 

Op tournée als franse zangers door Canada gaven we concerten in afgelegen plaatsjes als Dawson Creek – een oude goudzoekers nederzetting – Yellow Knife  en Uranium City. Allemaal gelegen in de NorthWest Territories: het Hoge Noorden.

In Dawson Creek werden we van de trein gehaald door de plaatselijke bankier en de plaatselijke kruidenier. Ze begeleidden ons naar het hotel en – tot mijn verbazing – helemaal tot in onze kamer.

Daar haalden ze triomfantelijk een fles Rye Wiskey en een fles Gin onder hun jas vandaan, pakten de waterglazen die altijd in grote getale aanwezig waren, haalden ijsblokjes uit de gang waar een machine stond en schonken een borrel in. Naast elkaar gezeten op de rand van het bed vroeg ik ze waarom zij uitgerekend in Dawson Creek waren gaan wonen.

“Dit is de enige plek waar nog het vrije ondernemerschap uitgeoefend kan worden!”riepen ze uit. “Wij zijn de laatste pioniers.”En ze vervolgden met akelige verhalen over het Grootwinkelbedrijf en de Multinationale banken. Het gaf me een heel andere kijk op het Amerikaanse marktmechanisme. Hun enige angst was dat deze bedrijven hun klauwen tot in Dawson Creek zouden uitstrekken. Dan zouden ze nog noordelijker moeten. Voor deze vrijheid waren ze bereid de barre kou te trotseren en de benepenheid van een kleine bigotte dorpsgemeenschap en de onverzettelijkheid van de alcoholwetten.

Dat hier ook de plaats was waar de laatste individualisten en onaangepasten een makkelijke cent konden verdienen zagen we in Uranium City, waar we de enige bar van het stadje bezochten. Deze had twee ingangen waarboven stond: “Men” en “Escorts”, hetgeen betekende dat dames alleen er geen toegang hadden en dat mannen alleen niet door dezelfde ingang mochten als geaccompagneerde dames. Eenmaal binnen werd je het bier aangereikt door een norse beroepsmisdadiger in teeshirt. Wij zaten aan een tafeltje in het escorts gedeelte. De mannen afdeling was bevolkt door het kleurrijkste stelletje dat we sinds lang hadden gezien. Koppen met draaisnorren en whiskers, houthakkersbaarden, lage borstelige wenkbrauwen. Zo weggelopen uit de film Goldrush van Charly Chaplin. Rauwe bonken met ongetwijfeld blanke pit. Hoewel…

In het hotel, toen we ‘s ochtends ontbijt vroegen, antwoordde het meisje: “We serveren geen ontbijt op de kamer”.

“Maar mijn vrouw is nog niet aangekleed,” begon ik. Ze onderbrak me.”Oh, u bent met uw vrouw! Dan breng ik het wel even”.

Toen ze aan de deur klopte en ik opendeed vroeg ik me af hoe vaak ze mèt ontbijt naar binnen was gesleurd voor een snelle ochtendverkrachting.

We traden op met ons Franstalig programma met Engelse uitleg voor de bovenlaag: de notabelen en de “executives”. Ik hield mijn partner altijd voor dat de voorstelling ook ná het optreden doorging. Dan was er altijd ontvangst ten huize van iemand van het organisatie comité. Daar werd dan thee en koffie geschonken met mierzoet gebak. Geen alcohol.

De mannen in de ene hoek van de kamer, de vrouwen in de andere. Mijn partner stevende op de mannen af, ik op de vrouwen.

Ik gaf de gastvrouw een handkus, waardoor ze bijna flauw viel van opwinding en soms zenuwachtig haar hand begon schoon te vegen.

Uranium City was een betrekkelijk nieuw stadje, gesticht om de mijnen heen.

Het neerzetten van grote gebouwen is daar moeilijk vanwege de “permafrost”. De grond ontdooit daar nooit, zodat men geen fundament kan leggen. Als men echter een groot gebouw zomaar neerzet, ontwikkelt dat zoveel warmte dat de grond uiteindelijk toch ontdooit en inzakt met het gebouw er bovenop. Men bestrijdt dit door in de kelders grote vrieselementen neer te zetten, die de grond bevroren houden. Behoorlijk duur, dus. En je hebt het gevoel dat je water naar de zee draagt.

In de stad hadden ze een heel winkelcentrum neergezet met op de hoeken een soort draailieren.

Ontdooide er nu ergens de grond dan draaiden ze gewoon de lieren wat omhoog.

De woonomstandigheden waren in het begin behoorlijk primitief. Een essentieel ding dat onbrak was bijvoorbeeld drinkbaar water. Het stadje kende dan ook een waterverkoper, zoals je soms ook nog wel in Arabische dorpen ziet.

Hier was het een Hollander, die daar al heel vroeg was komen wonen. Een zonderling. Altijd gekleed in een grijze regenjas. Om het reglement te ontlopen dat je niet een geopende fles drank met je mee mocht dragen, sleepte hij aan een touw een schoenendoos achter zich aan met daarin de fles.

Toen de zaken wat verder waren ontwikkeld en de company een kantine inrichtte voor de mijnwerkers en een zitruimte waar ze kranten konden lezen, was hij daar dagelijks te vinden. Op het laatst kreeg de manager daar genoeg van en zegde hem aan dat hij diende te vertrekken. Dat wilde hij niet.

“Je hebt geen recht hier te zitten!”riep de manager. “Geef me dat recht dan”, antwoordde de Hollander. “Dat mag ik niet!” “Dan zal ik wel naar het hoofdkantoor schrijven in Vancouver!” ”Je doet maar!”

Een paar dagen later ontving de manager een telegram: Zeer urgent! Hoogste prioriteit!

“Laat hem er te allen tijde in ! Hij is onze belangrijkste aandeelhouder”.

De helft van de mijn bleek onder zijn terrein te liggen.

Wanner je als een vleugje Europa, een stukje Parijs, in zo’n besloten gemeenschap wordt binnengehaald, trek je als een magneet juist die figuren aan die zich daar niet op hun plaats voelen en die je in een hoekje trekken en snel een serie ontboezemingen op je afvuren en je hun dromen en teleurstellingen vertellen in de hoop even contact te kunnen leggen met iemand van buiten die ze begrijpt en met ze meevoelt.

Ik herinner me als gunstige uitzondering een mooie, sprankelende vrouw die – op mijn verzoek – iedereen in de kamer voorzag van een messcherp commentaar en een dodelijke beschrijving onder het motto: “Ze hebben mij toch allang uitgekakt. Ik heb niets meer te verliezen.”

Haar ongenaakbare schoonheid had haar ongetwijfeld geholpen om snel alle zwakke punten van de aanwezige mannen en vrouwen te ontdekken.

In een ander stadje was de afterparty bij een man die in gedragingen en aard duidelijk een nicht was maar die zijn “basement”, ingericht als vrijetijdsverblijf helemaal had volgehangen met uitklapfoto’s van Playboymeisjes en die het voortdurend had over “the gorgeous girls in town”.

De meeste indruk heeft op me achtergelaten Laurie, een Ierse ex-stewardess die door haar Canadese man naar een klein stadje in het onmetelijke Sashkatchewan was meegevoerd. Hij kon daar werken als anesthesist in het plaatselijk ziekenhuis. Een goed leven, van alle gemakken voorzien, veel geld verdienen.

Ze klampte zich aan ons vast en vroeg of ze de volgende dag een lift kon krijgen naar Edmonton. Tijdens die reis stortte ze haar hart uit, terwijl mijn vrouw op de achterbank lag te slapen.

Ze beschreef me een ontstellend beeld van zo’n samenleving waar al haar pogingen tot modernisering en voorlichting stuk liepen, omdat de meisjes zich op hun zestiende expres zwanger lieten maken om maar uit huis te kunnen, zich niet bewust van de nog grotere ellende die hen wachtte, als ze zich tenminste niet lieten inkapselen en net zo werden en net zo gingen leven als hun ouders.

Ze had haar man gesmeekt om weer naar een grote stad te verhuizen, al moesten ze dan weer gedeeltelijk opnieuw beginnen. Maar het geld hield hem daar.

Bij Edmonton stapte ze uit. Ze wilde niet gaan en eigenlijk wilde ik haar niet laten gaan.

Maar het kon niet anders.

Ze wuifde ons na. Haar rode haar als een alarmsignaal van eenzaamheid in dat lege witte landschap met zijn ongenaakbare schoonheid.